Zinsleer, werkwoord, inleiding
Het werkwoord wordt vervoegd naar vorm, wijs, tijd, aspect, persoon. Daarnaast heeft het Griek aparte vormen voor het actief en passief: ενεργητική φωνή en παθητική φωνή.
Deze onderwerpen worden behandeld in de vormleer (morfologie).
In de zinsleer (syntaxis) gaat het om het, volgens bepaalde regels, vormen van betekenisvolle zinnen. Betekenis (in de zin van vertaling) speelt daarom een belangrijke rol bij de bespreking van die regels, hoewel betekenis strikt genomen tot het domein van de betekenisleer (semantiek) behoort.
Vooruitlopend op een meer systematische bespreking van het 
			werkwoord, dient opgemerkt te worden dat een belangrijk verschil 
			tussen het Nederlands en het Grieks is dat het Grieks geen 
			infinitivus (onbepaalde wijs) meer heeft. Uiteraard heeft dat 
			consequenties voor de weergave van zinnen die in het Nederlands daar 
			juist gebruik van maken. Dat betekent dat je in het 
			Grieks zinnen als 'we kunnen schrijven', 'je begint te studeren' 
			door middel van een vervoegde vorm van het werkwoord moet 
			uitdrukken: 'we kunnen dat we schrijven',  'je begint dat je 
			studeert': dwz door middel van een bijzijn met als voegwoord 
			να (dat) gevolgd door een coniunctivus. Een andere 
			situatie waarin in het Nederlands de constructie 'te + infinitief' 
			wordt gebruikt, is bijvoorbeeld: 'door de hele tijd te zeuren'. 
			Een dergelijk gebruik van het werkwoord heet substantivering. Beide 
			situaties vallen onder het onderwerp 'bijzinnen',
			in het bijzonder onder 'complementszinnen met να'. 
            (Er bestaan overigens ook -andere- constructies met 
			να waarbij niet de coniunctivus maar bijvoorbeeld 
			de verleden tijd (paratatikos) wordt gebruikt).
Naast dergelijk zelfstandig gebruik van een werkwoord, is er nog het gebruik als hulpwerkwoord.
Het gebruik van de 
				werkwoordsvormen die wijs, tijd en persoon bepalen, wordt in 
				allesoverheersende mate bepaald door het aspect.
				Het aspect van het werkwoord geeft aan of het gaat om
            	1) een herhaalde handeling (telkens, steeds, elke dag etc.) of 
				een voortdurende handeling, of om
            	2) een handeling die als een afgerond geheel wordt beschouwd, 
				ongeachte de duur of het aantal keren dat de handeling plaats 
				vond.
In het eerste geval wordt de eerste stam (praesens-stam) gebruikt, in het tweede geval de tweede stam (aoristus-stam).
Betekenis, διάθεση ')
Over het algemeen zal de betekenis van het werkwoord (διάθεση) in een zin (actief of passief) overeenkomen met de vorm (φωνή) van het werkwoord (actief of passief). Er zijn echter meerdere afwijkingen van dit uitgangspunt:
- er worden in het Grieks (en trouwens ook in het Nederlands) 
				naast actief en pasief nog andere betekenissen onderscheiden
				- niet altijd komt een actieve of passieve betekenis overeen met 
				een actieve vorm resp. passieve vorm.
				Een belangrijke groep daarbij vormen de Griekse werkwoorden met een passieve vorm en een actieve betekenis, de zogenaamde deponentia.
				
Werkwoorden met een actieve betekenis kunnen onderverdeeld 
				worden in overgankelijk en onovergankelijk.
				Overgankelijke werkwoorden heben in de zin een lijdend voorwerp 
				bij zich; onovergankelijke werkwoorden hebben dat niet. 
				De overgankelijk werkwoorden worden ook wel transitief
				genoemd; onovergankelijke intransitief; in het Grieks 
				μεταβατικός resp. αμετάβατος.
Veel overgankelijke werkwoorden (die dus over het algemeen vergezeld gaan van een lijdend voorwerp) kunnen ook zonder lijdend voorwerp gebruikt worden.
				Bijvoorbeeld: eten: hij eet een broodje (transitief, met lijdend voorwerp) tegenover: hij zit te eten (intransitief, zonder lijdend voorwerp).
				Dergelijke werkwoorden heten officieel pseudo-transitief.
				Omgekeerd kunnen werkwoorden die vrijwel uitsluitend intransitief (zonder lijdend voorwerp) worden gebruikt, transitief (met lijdend voorwerp) gebruikt worden.
				Bijvoorbeeld: dromen: ik lag te dromen (intransitief, zonder lijdend voorwerp) tegenover: hij droomde zoete dromen (transitief, met lijden voorwerp).
Om te bepalen of een werkwoord in wezen transitief of intransitief is, is de mogelijkheid van passiveren een belangrijke toets.
				Transitieve werkwoorden zijn passiveerbaar: hij eet een broodje - het broodje wordt gegeten
				Intransitieve werkwoorden zijn niet passiveerbaar: ik slaap - ... 
Binnen de groep van intransitieve werkwoorden is er een grote 
				groep die vergezeld gaat van een vast voorzetsel.
				Dit leidt in de zin tot een voorzetselvoorwerp.
				Bijvoorbeeld: houden van, verlangen naar.
Nb. Hoewel er zowel in het Grieks als in het Nederlands 
				transitieve, intransitieve en intransitieve werkwoorden met een 
				vast voorzetsel voorkomen, is het zeker niet het geval dat een 
				werkwoord en zijn vertaling hierbij dezelfde eigenschap hebben.
				Het is zelfs zo dat in geval van verschillende vertalingen van 
				een Grieks werkwoord die elk een andere 
				transitiviteitseigenschap kunnen hebben; zo ook ingeval van 
				verschillende vertalingen van een Nederlands werkwoord.
Nb. Het gaat hier niet om de betekenis als vertaling maar om het karakter van de betekenis.
') Met het woord 'betekenis' wordt hier bedoeld: de rol die het werkwoord speelt in de zin (διάθεση), niet de betekenis (σημασία) die in een woordenboek staat.