Bijwoorden
τα επιρήμματα
Bijwoorden noemen een eigenschap, kenmerk of toestand van andere
woorden, behalve van zelfstandige naamwoorden of andere zelfstandig
gebruikte woorden.
Daarmee onderscheiden ze zich van bijvoeglijke naamwoorden die juist
kenmerken van zelfstandige naamwoorden uitdrukken.
Bijwoorden kunnen ook een kenmerk of eigenschap van een hele zin
noemen.
Daarmee vormen bijwoorden steeds de basis van een bijwoordelijke bepaling.
Bijwoorden kunnen ingedeeld worden in:
- bijwoorden van plaats of tijd (ergens, landinwaarts,
daarheen, er, overal, altijd, morgen etc.)
- bijwoorden van graad, kwantiteit of hoedanigheid (de manier waarop)(anders, bijna, graag, zeer, te, zo
etc.)
- bijwoorden van modaliteit (hiermee wordt de houding
van de spreker ten opzichte van de mededeling
uitgedrukt)(mogelijk,
niet, nog, reeds, ook, slechts,
waarschijnlijk, zelfs etc.)
- zinsverbindende bijwoorden (deze drukken het verband
uit dat er tussen een zin en de voorafgaande zin
bestaat)(bovendien, desondanks, daarentegen, immers,
trouwens etc.)
Deze indeling heeft verder geen speciale consequenties
voor de zinsbouw, maar geeft wel een goed beeld van de
functie van de bijwoorden.
Los van deze indeling zijn
de bijwoorden nog in te delen naar:
- bijwoorden met een zelfstandige betekenis (dus, misschien,
nergens, vaak)
- bijwoorden zonder zelfstandige betekenis (daar, erbij, hierover,
waardoor). Deze bijwoorden ontlenen hun betekenis aan de context,
ofwel:
a. door iets aan te wijzen (daar, hier, daarachter)
b. door iets te vragen (hoe, waar, wanneer, waaraan)
c. door naar iets te verwijzen (waar, waarom, daardoor, erover).
De bijwoorden van categorie b. leiden tot vraagzinnen, die van c.
kunnen leiden tot betrekkelijke bijzinnen.
Nb. De woorden 'ja' en 'nee' behoren niet tot de bijwoorden maar tot de tussenwerpsels.