Zinsdelen
Een zin is een combinatie van woorden en/of woordgroepen die samen een afgeronde uitspraak vormen.
            	Een zin is samengesteld uit zinsdelen.
            	Een zinsdeel is een woord of woordgroep die door hun functie in 
				de zin bijdraagt tot de betekenis van de zin.
Het zinsdeel dat in eerste instantie bij de handeling, beweging of toestand die in de zin wordt beschreven, betrokken is, is het onderwerp. In het Grieks wordt het onderwerp niet expliciet in de zin vermeld als het uit de werkwoordsvorm blijkt.
| Onderwerp: de auto  
                rijdt nog steeds. onderwerpszin: wie voorzichtig rijdt, maakt weinig ongelukken. | 
| η λάμπα φωτίζει το δωμάτιο. διαβάζεις; | de lamp verlicht de kamer. lees je? | 
Het zinsdeel dat de handeling, beweging of toestand uitdrukt, die in de zin beschreven wordt, is het gezegde. Het gezegde bestaat minimaal uit de persoonsvorm. De persoonsvorm is het werkwoord dat in persoon en aantal met het onderwerp overeenstemt.
| de auto rijdt nog 
				steeds. ik zou dat niet hebben kunnen doen. Persoonsvorm: rijdt respectievelijk zou. | 
| τα παιδιά παίζουν. | de kinderen spelen. | 
| ο Πέτρος είναι προσεκτικός. | Petros is voorzichtig. | 
                Een gezegde is ofwel een werkwoordelijk gezegde ofwel een 
				naamwoordelijk gezegde.
                Een werkwoordelijk gezegde
				bestaat alleen uit een persoonsvorm en eventueel andere 
				werkwoordelijke vormen.
| de poes kwam direct 
				aangelopen. hij zat televisie te kijken. hij liep de kamer binnen. | 
| τα παιδιά είχαν παίξει. | de kinderen hadden gespeeld. | 
                Nb. Omdat het Grieks geen constructies met de 
				infinitief kent, speelt het werkwoordelijk gezegde nauwelijks 
				een bijzondere rol.
				Dit heeft echter wel tot gevolg dat een Nederlandse constructie met de infinitief niet zo maar omgezet kan worden naar het Grieks;
				zeker niet als die infinitief nog verschillende rollen kan spelen.
				
Een naamwoordelijk gezegde verbindt het onderwerp door middel van een koppelwerkwoord met een naamwoord of een woordgroep die op het onderwerp een toelichting of eigenschap geeft.
| Karel is notaris. Marietje wordt fysiotherapeut. wij blijven je trouw. deze oplossing bleek de beste. hij lijkt me een jofele kerel. mijn buurman heet ziek te zijn. dat dunkt me wel geloofwaardig. die uitvlucht komt me verdacht voor. | 
| ο Παύλος είναι πλούσιος. γίνει καθηγητής. φαίνεται τίμιος άνθρωπος. | Paulus is rijk. hij wordt leraar. hij lijkt een eerlijk mens. | 
                
                De Nederlandse koppelwerkwoorden zijn:
                zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, 
				dunken, voorkomen.
                Binnen het naamwoordelijk gezegde worden onderscheiden:
                - het 
				werkwoordelijk deel van het gezegde;
                - het 
				naamwoordelijk deel van het gezegde.
| Werkwoordelijk deel: Hij lijkt me een jofele kerel. Naamwoordelijk deel: Hij lijkt me een jofele kerel. | 
Niet alleen in het geval van een naamwoordelijk gezegde stemt een zinsdeel in geslacht en aantal overeen met het onderwerp. Dit treedt ook op bij een bepaling van gesteldheid. Een bepaling van gesteldheid komt sterk overeen met een bijvoeglijke bepaling. Het verschil is dat een bepaling van gesteldheid ook beïnvloed wordt door het werkwoord:
| ο Σωτήρης πέθανε φτωχός. ο Κώστας τους δεχόταν όρθιος. κατάχλωμος ο παπάς κοίταζε το νερό. όταν έφτασα στο σπίτι, βρήκα την πόρτα ανοιχτή. ο ένοχος περπατούσε σκυφτός. δέντρα που φυτρώνουν μόνα τους | Sotiris stierf arm. Kostas ontving hen staand. lijkbleek keek de priester naar het water. toen ik thuiskwam, stond de deur open. de schuldige liep gebogen. bomen die alleenstaand groeien | 
                
                Het naamwoordelijk deel van het gezegde correspondeert over het 
				algemeen in aantal, geslacht en naamval met het onderwerp.
                In een enkel geval kan het naamwoordelijk deel van het gezegde 
				in de genitivus staan:
| αυτή η σοκολάτα είναι πολυτελείας. αυτό το ξενοδοχείο είναι τρίτης κατηγορίας. | deze chocolade is van uitstekende 
			  kwaliteit (lett. van een weelde). dat hotel is van de derde categorie. | 
                
                Het zinsdeel dat uitdrukt op wie of wat de handeling is gericht, 
				wie of wat de handeling ondergaat, is het 
				lijdend voorwerp.
| een voorzichtige chauffeur maakt weinig ongelukken. | 
| ο Γιώργος χαϊδεύει το σκύλο. | Giorgos plaagt de hond. | 
                
                Het zinsdeel dat aangeeft wie of wat de uitvoering van de 
				handeling mogelijk maakt, is het 
				meewerkend voorwerp.
| Kees gaf zijn vrouw een gouden ring. de leraar gaf het rapport aan de leerling. | 
| του ζήτησα χρήματα. του αγόρασα ένα βιβλίο. δίνω στο Γιάννη μια επιταγή. δίνω του Γιάννη μια επιταγή. | ik vroeg hem geld. ik kocht een boek voor hem. ik geef Giannis een opdracht. ik geef Giannis een opdracht. | 
Nb. Het Grieks kent net als het Nederlands een onnadrukkelijk gebruik van het meewerkend voorwerp.
| Wat maak je me nou? | 
| μου βάζεις ζάχαρη στον καφέ; | doe je suiker voor me in de koffie? | 
Het zinsdeel dat een nadere specificatie geeft van een zelfstandig naamwoord (of daarmee gelijk te stellen woord) of van een woordgroep die op een zelfstandig naamwoord is gebaseerd, heet een bijvoeglijke bepaling.
| de kat van de buren mijn tante die lieve dame de ring die hij kocht, was uiterst kostbaar. | 
| μια μεγάλη πόλη | een grote stad | 
Een bijvoeglijke bepaling is dus altijd een onderdeel van een ander zinsdeel.
| Van het onderwerp: Een voorzichtige chauffeur maakt weinig ongelukken. Van het lijdend voorwerp: Een voorzichtige chauuffeur maakt weinig ongelukken. Van het meewerkend voorwerp: Kees gaf zijn vrouw een gouden ring. | 
Een bijvoeglijke bepaling kan dus zelf ook weer onderdeel zijn van een andere bijvoeglijke bepaling.
| de kat van onze beste vrienden | 
                Een bijvoeglijke bepaling kan met behulp van een 
				betrekkelijk voornaamwoord de vorm aannemen van een 
				bijvoeglijke bijzin.
                Een bijwoordelijke bepaling
				is een zinsdeel dat twee functies kan vervullen:
            	- het geeft een nadere specificatie geeft van de handeling, 
				beweging of toestand die door het gezegde in de zin wordt 
				uitgedrukt, ofwel
| hij loopt op straat. de tafel is netjes gedekt. zonder te groeten ging hij weg. | 
| σε ένα χρόνο έγραψε δυο βιβλία. εγώ φεύγω σήμερα. | in één jaar schreef hij twee 
			  boeken. ik ga vandaag weg. | 
- het geeft een nadere specificatie van een woord of woordgroep, niet zijnde een zelfstandig naamwoord of een woordgroep die op een zelfstandig naamwoord is gebaseerd (in dat geval is namelijk sprake van een bijvoeglijke bepaling).
| Van een bijvoeglijke bepaling:
                Hij koopt een heel dure ring. Van een bijwoordelijke bepaling: Hij gaat heel vroeg naar zijn werk. | 
| ο δρόμος είναι εξαιρετικά κίνδυνος. | de weg is buitengewoon gevaarlijk. | 
                Een bijwoordelijke bepaling kan met behulp van een 
            	voegwoord (niet zijnde een betrekkelijk voornaamwoord) de 
				vorm aannemen van een 
				bijwoordelijke bijzin.
                De indeling van bijwoordelijke bepalingen komt dan ook overeen 
				met die van de bijwoordelijke bijzinnen.
                Alleen de bijwoordelijke bepalingen van tijd zijn een 
				afzonderlijke bespreking waard.
            
            	Behalve voornoemde zinsdelen komen nog de volgende zinsdelen 
				voor:
            	- 
				belanghebbend voorwerp
            	(dat is me toch wat; de tranen staan haar in de 
				ogen; hij heeft een lamp voor zijn kamer 
            	gekocht)
            	- 
				voorzetselvoorwerp (ik wacht op zijn broer)
            	- 
				passieve door-bepaling (die hond wordt door 
				zijn baas geslagen)
            	- 
				bepaling van gesteldheid
            	(hij lag wakker in bed)
            	- bijstelling (ken jij Jan, die schilder, ook?)
            	- aangesproken persoon (meneer, U mag binnenkomen)
            	- tussenwerpsel (hij trouwt, wie had dat ooit gedacht, 
				met Maria)
            	Het belanghebbend voorwerp, het voorzetselvoorwerp, de passieve 
				door-bepaling en de bepaling van gesteldheid kunnen zonder al te 
				veel bezwaar als varianten van het meewerkend voorwerp of de 
				bijwoordelijke bepaling worden gezien.
Voorbeelden.
| belanghebbend voorwerp | ξαφνηκά άρχισε και μου κατηγορούσε την Όλγα. | plotseling begon hij me toch Olga verwijten te maken. | 
Nb. Wat de bepaling van gesteldheid betreft moet men er in het Grieks wel op attent zijn of deze bij het onderwerp of bij het lijdend voorwerp hoort. Deze bepaling volgt namelijk in getal, geslacht en naamval het woord waar hij bijhoort.
Werk in uitvoering
| ο Σωτήρης πέθανε φτωχός. | Sotiris stierf arm. | bij het onderwerp | 
| . | zij vindt hem maar een klungel. | lijdend voorwerp | 
| . | hij kookt het eten veel te gaar. | lijdend voorwerp | 
