Bijvoeglijke bijzin = Betrekkelijke bijzin
in het Nederlands
Betrekkelijke (bijvoeglijke) bijzinnen vervullen de functie van een bijvoeglijke bepaling in de hoofdzin.
Vergelijk: 'de auto die rood is' en 'de rode auto'. De woorden 'die rood is' en 'rode' zijn allebei bijvoeglijke bepalingen, dat wil zeggen ze geven informatie over 'de auto'.
Nb. 'die rood is' en 'rode' zijn als zinsdeel bijvoeglijke
bepalingen, 'rood' en 'rode' zijn als woordsoort bijvoeglijke
naamwoorden.
Nb. In de bijzin 'die rood is' is 'rood' het naamwoordelijk (deel
van het) gezegde.
Betrekkelijke (bijvoeglijke) bijzinnen worden ingeleid door:
- een betrekkelijk voornaamwoord: die, dat, van wie,
waarvan, waarbij ed
die | de vrouw die gisteren langs kwam, is Anna's tante. |
dat | het meisje dat je zag, is mijn vriendin. |
waarover | het meisje waarover ik het met je had, is gisteren getrouwd. |
van wie | de kinderen van wie de vader ziek is, wonen aan de overkant. |
- een betrekkelijk bijwoord: waar, zoals, evenveel als, zoveel als, hoe ... des te, of
waar | het dorp waar ik woon, is niet groot. |
zoals | hoe ouder hij wordt, des te meer praatjes krijgt hij. |
zoveel als | de tuin heeft zoveel tulpen, als ik van mijn leven nog niet gezien heb. |
zoals | ik heb de soep gemaakt, zoals je het me gezegd hebt. |
- een onbepaald betrekkelijk voornaamwoord: waar ook maar, als welke, wie ook maar
wie ook maar | wie er ook komt, zeg maar dat ik niet thuis ben. |
al wie | al wie bankbiljetten namaakt, wordt bestraft. |
- een onbepaald betrekkelijk bijwoord: waar ook maar, wanneer ook maar
waar ook maar | waar hij ook woont, maakt hij vrienden. |
wanneer ook maar | kom langs, wanneer je maar wilt. |
Vergelijk de zinnen:
- Jan's auto, die rood is, staat fout geparkeerd.
- Jan's auto die rood is, staat fout geparkeerd.
De eerste zin zegt dat Jan een auto heeft en dat die fout geparkeerd
staat; ten overvloede is vemeld dat de auto rood is.
De tweede zin doet vermoeden dat Jan meerdere auto's heeft. Eén
ervan, de rode, staat fout geparkeerd.
De eerste zin heet een uitbreidende betrekkelijke bijzin.
De tweede zin heet een beperkende betrekkelijke bijzin.
In de eerste zin wordt de bijzin voorafgegaan door een komma.
in de tweede zin wordt de bijzin niet voorafgegaan door een
komma.
uitbreidende bijzin | tante Katina, die verpleegster is, komt morgen. |
beperkende bijzin | de kinderen die beneden op straat spelen, zijn Griekse kinderen. |
Het betrekkelijk voornaamwoord kan in de bijzin de volgende
functies vervullen:
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijvoeglijke bepaling
- bijwoordelijke bepaling
toelichting | ||
onderwerp | de vrouw die gisteren langskwam, is Anna's tante. | Anna's tante kwam gisteren langs. |
lijdend voorw. | eet zoveel je wilt. | je wilt een voedzame maaltijd. |
meewerkend voorw. | de student aan wie hij he boek gaf, is naar huis. | hij gaf hem het boek. |
naamwoordelijk deel van het gezegde | van de sterke man die hij ooit was, is weinig over. | hij was sterk. |
bijvoeglijke bep. | de student van wie het beschadigd is, is naar huis. | het boek van de student is beschadigd. |
bijwoordelijke bep. | de fiets, waarmee hij kwam, is gestolen. | hij kwam met de fiets. |
De betrekkelijke bijzin kan binnen de zin ook een zelfstandig
geheel zijn zonder dat verwezen wordt naar een expliciet genoemd
antecedent.
De zin heeft dan een ingesloten antecedent. Deze
situatie treedt alleen op bij de onbepaalde voornaamwoorden.
Men spreekt dan van een betrekkelijke bijzin met
ingesloten antecedent.
In de strikte betekenis van het woord is een
'betrekkelijke bijzin met ingesloten antecendent' geen betrekkelijke bijzin meer (het
voornaamwoord heeft niet meer betrekking op een woord uit de
hoofdzin), maar een zogenaamde complementszin.
De betrekkelijke bijzin met ingesloten antecedent kan als geheel de volgende functies
vervullen:
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijvoeglijke bepaling
- bijwoordelijke bepaling
toelichting | ||
onderwerp | wie de aanrijding heeft veroorzaakt, is onbekend. | de dader is onbekend. |
lijdend voorw. | wie te laat komt, laten we niet meer binnen. | hem laten we niet meer binnen. |
meewerkend voorw. | wie het nu nog niet begrijpt, zal ik het nog één keer uitleggen. | ik zal het jou nog één keer uitleggen. |
naamwoordelijk deel van het gezegde | hij is uiteindelijk geworden wat hij altijd gewild had. | hij is uiteindelijk bakker geworden. |
bijvoeglijke bep. | de conditie van wie net ziek is geweest, zal niet zo goed zijn. | de conditie van de net herstelde patiënt is niet zo goed. |
bijwoordelijke bep. | waar nog geen bordje 'gereserveerd' ligt, kun je probleemloos gaan zitten. | op een niet gereserveerde plaats kun je probleemloos gaan zitten. |
Nb. In het Nederlands zien we een verschuiving van het gebruik van betrekkelijke vornaamwoorden als 'aan wie', 'dewelke', 'wier', 'wiens' en dergelijke naar voornaamwoorden als 'die' en 'dat'. Bijvoorbeeld:
de vrouw aan wie ik het gegeven heb, ... | die vrouw die ik het gegeven heb, .... |
de vrouw wier man is overleden, ... | de vrouw die d'r man is overleden, ... |
de man, wiens vrouw is weggelopen, ... | de man die z'n vrouw is weggelopen, ... |
de reden waarom ik weggegaan ben, is ... | de reden dat ik weggegaan ben, is ... |