Betekenisleer
Men zou kunnen zeggen dat Betekenisleer belangrijker is dan Woordleer of Zinsleer.
Betekenisleer houdt zich immers bezig met de betekenis van woorden en zinnen; en het vastleggen van betekenis is toch de rechtvaardiging van het bestaan van taal.
Toch zal in deze grammatica op niveau * geen grote aandacht aan de betekenisleer geschonken worden. Bij de bespreking van woordleer en vooral van de zinsleer zijn al vele betekenisaspecten aan de orde gekomen.
Hier volgen slechts een paar onderwerpen om het begrip betekenisleer nader toe te lichten.
De vormleer (morfologie) en zinsleer (syntaxis) houden zich bezig met de beschrijving van de vereisten aan woorden en zinnen om tot betekenisvolle uitdrukkingen te komen. De feitelijke betekenis van die uitdrukkingen is onderwerp van de betekenisleer (semantiek).
Het gaat daarbij over grammaticaal en syntactisch correcte
zinnen.
Deze zinnen hoeven niet daarmee niet automatisch betekenisvol te
zijn. Bijvoorbeeld:
de regenworm eet de vogel op.
hoe heet de achtste dag van de week?
De betekenisleer (syntaxis) bestudeert vooral de betekenisvolle zinnen.
De betekenissen kunnen op woordniveau en op zinsniveau bestudeerd
worden.
Enkele onderwerpen op woordniveau zijn:
Synoniemen
Synoniemen zijn woorden die hetzelfde betekenen.
kil - koud
traag -langzaam
beurs - portemonnee
Ondanks het feit dat dergelijke woorden hetzelfde betekenen, is hun gevoelswaarde of de situatie waarin ze gebruikt worden, soms verschillend. Je zou kunnen betogen dat het dan geen echte synoniemen zijn.
Homoniemen
Homoniemen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar iets anders betekenen.
bank, meer, hart/hard, leiden/lijden
Antoniemen
Dit zijn woorden met tegenovergestelde betekenissen.
groot-klein, warm-koud
Op zinsniveau komt in de betekenisleer bijvoorbeeld aan de orde:
Ambiguïteit
Dat is een zin met meerdere betekenissen.
de man slaat de hond met de stok