Voegwoorden
ο συνδεσμός
Voegwoorden zijn niet-verbogen woorden die enkelvoudige zinnen
met elkaar verbinden.
Zij worden noch als afzonderlijk zinsdeel, noch als onderdeel
van een zinsdeel beschouwd.
Voegwoorden worden onderscheiden in
nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Dit kan in het Nederlands gebeuren aan de
hand van het antwoord op de vraag of bij het samenvoegen van twee
enkelvoudige zinnen, in één van die zinnen de woordvolgorde wijziging
ondergaat. Is dat het geval dan is er sprake van een onderschikkend
voegwoord, en anders van een nevenschikkend voegwoord. ')
De zin met de gewijzigde woordvolgorde is de bijzin, de andere de
hoofdzin.
Voegwoorden onderscheiden zich van betrekkelijke voornaamwoorden in het feit dat de betrekkelijke voornaamwoorden een (bij)zin verbinden met een zinsdeel (uit de hoofdzin).
In het Grieks ondergaat de woordvolgorde in de bijzin niet noodzakelijkerwijs een wijziging.
Nb. Twee enkelvoudige zinnen kunnen ook zonder voegwoord
verbonden worden.
Bijvoorbeeld:
- Hij zei: "Ik ga naar huis."
- Let ik me daar even niet op, is hij al vertrokken!
In het Grieks kan in een enkel geval ook het voegwoord achterwege blijven:
τον μαλώνεις δεν τον μαλώνεις, το ίδιο κάνει. | of je hem nou op zijn kop geeft of niet, hij doet hetzelfde. |
πρέπει να τον δεις, φοβάσαι δεν φοβάσαι. | je moet hem zien, of je nou bang bent of niet.. |
') Deze manier van onderscheiden werkt natuurlijk vooral voor iemand die Nederlands als moedertaal heeft.
Een andere manier om een hoofdzin van een bijzin te onderscheiden is vaak de vraag: welke zin kan vervangen worden door een zinsdeel zonder persoonsvorm, terwijl er een correcte zin overblijft.